Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zij deden de [20]vreemde goden uit hun midden weg, en dienden den HEERE. Toen werd Zijn ziel [21]verdrietig over den [22]arbeid van Israel. 20. Hebreeuws, de goden der vreemden; dat is, der heidenen, die van God en Israel vervreemd waren. 21. Of, beangstigd, benauwd. Hebreeuws eigenlijk, verkort afgemaaid. Dit wordt menselijker wijze en bij gelijkenis door God gezegd. Vergelijk Ex.6:8; Num.21:4; onder, hfdst.16 vs.16, en Job 21:4, enz. 22. Of, moeite, dat is, ellende, lijden, verdriet, die hun werden aangedaan en waarin hun zielen arbeidden.